Antwoord
Het werkwoord “stelen” is geconjugeerd met “stelen / stelen /gestolen”. Bij vragen voeg je het hulpwerkwoord “to do” toe en voeg je de infinitief (tegenwoordige tijd) van het hoofdwerkwoord toe. Voorbeelden:
Hij heeft de fiets gestolen.
Heeft hij de fiets gestolen?Ik at elke dag koekjes.
Eet je elke dag koekjes?Ze had acht kinderen.
Had ze acht kinderen?Hij vloog met de jet.
Ging hij met de jet?
Meer over het stellen van vragen in het Engels
Opmerkingen
Antwoord
“Hebben ze stelen it?”
Bij vragen en negatieven gebruiken we vaak een vorm van “doen” en een infinitief (“stelen”) . Daarom vervoegen we “do” en blijft de infinitief in zijn infinitiefvorm. (Sommige mensen noemen een infinitief zonder “naar” een kale infinitief .)
Iemand heeft het gestolen. Ik heb het niet gestolen. Heb jij het gestolen?
Steal
isn ' t verleden tijd, maarstole
wel.Did he
is verleden tijd, enstole
ook, dus waarom ' tstole
zijn in dit geval zinvol?